Robert van den Oever: Welkom bij Morningstar. Vandaag spreek ik met Jeana Doubell, manager research analist bij Morningstar in Amsterdam, over de kosten van beleggingsfondsen, die een grote impact kunnen hebben op het netto-rendement voor fondsbeleggers.
Dus, Jeana, om te beginnen, zie je verschillende trends in verschillende regio's over de wereld?
Jeana Marie Doubell: Ja, die zie ik. Zeker in de afgelopen jaren hebben we gemerkt dat de VS doorgaans iets lagere vergoedingen in rekening brengt. Europa zou wel eens iets hoger kunnen staan. En dan is het bijvoorbeeld op de Aziatische markten eigenlijk een stuk hoger. Dus als ik me op een specifieke categorie concentreer, bijvoorbeeld in de categorie hoogrentende obligaties in de VS, zien we een gemiddelde vergoedingsklasse van ongeveer 77 basispunten. In Europa bedraagt het ongeveer 86 basispunten. Maar in Azië is het bijna het dubbele, met 138 basispunten.
Van den Oever: Oké. En zijn er leidende landen in de regio’s die je noemde?
Doubell: Nou ja, misschien heb ik een thuisvooroordeel. Maar wellicht loopt Nederland daarin voorop. Daarom heeft de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten in 2014 de nieuwe wetgeving ingevoerd die feitelijk een verbod op retrocessies inhield. Dit betekent dat volledig geladen aandelenklassen, dus aandelenklassen met extra vergoedingen, zoals distributievergoedingen, nu verboden waren. Sindsdien zijn aan particuliere beleggers ofwel institutionele vergoedingsklassen aangeboden, die vaak een lagere vergoeding hebben, ofwel zuivere aandelenklassen waar deze distributievergoedingsklassen niet bovenop zijn ingesteld.
Van den Oever: Hoe kunnen fondsbeleggers zichzelf beschermen tegen de valkuil van hoge vergoedingen?
Doubell: Nou, misschien wel de meest eenvoudige richtlijn is om echt inzicht te krijgen in de kosten die u bezig bent te betalen. Om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de afgesproken vergoedingen minimaal kleiner zijn dan het objectieve doel van het fonds, dus het rendement dat het fonds probeert te behalen. Dat gezegd hebbende, is het rendement uiteraard nooit zeker, maar de kosten wel. Het is dus belangrijk om ook de verdeling van uw kosten te begrijpen. Bepaalde vergoedingen waar u op moet letten, kunnen bijvoorbeeld prestatievergoedingen zijn. Dit zijn extra vergoedingen die in rekening worden gebracht wanneer een beheerder beter presteert dan zijn benchmark.
Maar dit betekent feitelijk dat in plaats van dat deze extra opbrengsten naar de belegger gaan, zij een deel ervan nu teruggeven aan de beheerder als prestatievergoedingen. Aan de andere kant zijn de aflossingskosten een ander soort vergoeding waar u op moet letten. Dit zijn kosten die in rekening worden gebracht wanneer beleggers hun geld uit het fonds willen halen.
Van den Oever: En zijn er bepaalde bedrijven die erom bekend staan hoge tarieven te hanteren?
Doubell: Ja, die zijn er eigenlijk. Als we naar het Morningstar Fund Family rapport kijken dat elk jaar wordt gepubliceerd, kunnen we zien dat bepaalde bedrijven, zoals BlackRock en specifiek het iShares-platform van BlackRock, dat passieve beleggingsopties aan beleggers biedt, deze de laagste kosten in rekening brengen die kenmerkend zijn voor een passief platform in de goedkoopste 5% van de bedrijven die we analyseren. Aan de andere kant krijgen we duurdere tariefklassen aangeboden in de actieve beheerruimte.
Dus als we bij BlackRock blijven, zien we dat de vergoedingsklasse meer op de mediaan is afgestemd op de rest van de referentiegroep, terwijl een bedrijf als Amundi een duurdere vergoedingsklasse heeft in de duurste 25% van de groep, terwijl UBS bijvoorbeeld een goedkopere fondsklasse in de goedkopere 25% van de groep. Maar het is ook belangrijk om te beseffen dat dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat particuliere beleggers toegang hebben tot die goedkopere aandelenklassen. Het is een mediaan over het bereik van de vergoedingen die zowel op institutionele als op particuliere basis worden aangeboden.
Van den Oever: En wat betekent dit voor fondsbeleggers?
Doubell: Welnu, elk fonds moet beslist op zijn eigen individuele manier worden gezien. Maar ook al zijn de uitkomsten nooit zeker, de vergoedingen zijn dat zeker wel. Hierdoor kunnen we de vergoedingen transparanter maken, kunnen we deze vergoedingen beter vergelijken, identificeren en zelfs vermijden als we denken dat ze nog steeds hoog zijn. Met andere woorden: in een vacuüm is al het andere gelijk: hoe lager de vergoedingen, hoe beter.
Van den Oever: En hoe communiceert Morningstar het effect dat vergoedingen kunnen hebben op een strategie richting hun klanten?
Doubell: Kosten spelen een essentiële rol in het beoordelingssysteem achter de Medal winnaars. Dus voor deze ratings, op basis van de overtuiging van een analist over het vermogen van een fonds om rendementen te leveren die hoger zijn dan de benchmark, na aftrek van kosten, gedurende een volledige marktcyclus aan beleggers, kennen we fondsen een Medalist-rating toe, wat in wezen een Negative of een Neutral is voor lagere overtuigingen. de weg naar Bronze, Silver of Gold voor onze fondsen met een hogere overtuiging. Daarom beginnen we met onze analyse. We beoordelen het fonds, waarbij we specifiek kijken naar de sterke en zwakke punten van het beleggingsteam, het beleggingsproces en de onderneming waartoe deze behoren.
En dit zal vervolgens worden gebruikt als input om de verwachte alpha te berekenen op basis van pre-fee. En van daaruit kijken we feitelijk naar elke aandelenklasse en trekken we de vergoedingen voor elke aandelenklasse af van die alfaberekening. En op deze manier zijn de resultaten van onze medaillewinnaars specifiek afgestemd op de exacte vergoedingen van elke aandelenklasse, wat een signaal is voor beleggers om het effect te laten zien dat elk van deze aandelenklassen heeft op basis van hun vergoedingen.
Van den Oever: OK, Jeana, dank je wel voor je inzichten in kosten. We hebben geleerd dat we nooit het effect van kosten op het eindrendement voor beleggers mogen onderschatten. Dus Jeana, dank je wel. En bedankt voor het kijken. Voor Morningstar ben ik Robert van den Oever.