Als een fondsbeheerder niet of nauwelijks afwijkt van zijn benchmark, kan hij – mede gegeven de kosten die hij rekent - geen outperformance realiseren. Da’s logisch…
Deze redenering klinkt zo logisch, dat het een legendarische uitspraak van Johan Cruijff zou kunnen zijn. Hij klopt als een bus. Een beheerder van een actief beheerd beleggingsfonds moet daadwerkelijk van zijn benchmark afwijken om waarde te kunnen toevoegen. Daarvoor is de maatstaf active share ontwikkeld. Yale-professoren Antti Petajisto en Martijn Cremers bedachten in 2006 een simpele manier om de mate van actief beheer in een portefeuille te meten.
Simpele maatstaf
Door de wegingen van aandelen in de portefeuille te vergelijken met de wegingen van de aandelen in de benchmark kan op aandelenniveau de mate van actief beheer worden vastgesteld. Geen ingewikkelde formules, maar een simpele berekening die laat zien in hoeverre er sprake is van overlap tussen de aandelenposities in het fonds en de benchmark. Een active share van 100 procent betekent dat er helemaal geen overeenkomst is tussen het beleggingsfonds en de Index. Een score van 0 procent betekent dat het beleggingsfonds in dezelfde namen belegt als de index en ook in dezelfde verhoudingen. Dit zijn extreme voorbeelden, maar stel dat een fonds voor 5 procent in ASML belegt terwijl de Weging in de benchmark 3 procent is, dan bedraagt de active share op die positie 5-3 = 2 procent. Des te hoger de active share op portefeuilleniveau, des te actiever het beleggingsfonds belegt.
Petajisto en Cremers concludeerden in hun onderzoek dat beleggingsfondsen met een hoge active share, gecombineerd met een hoge tracking error (afwijking van de portefeuille ten opzichte van de index op blootstelling aan systematische risico’s zoals afwijkende sector- en landenwegingen) in staat waren om outperformance te genereren. Anders gezegd, ze waren in staat om de index te verslaan. De populariteit van active share onder beleggingsprofessionals is sindsdien sterk toegenomen. Veel fondsbeheerders hebben als doel om een hoge active share te genereren. Daarnaast vindt de media dit fenomeen erg interessant, want het lijkt immers eenvoudig om de goede van de slechte beleggingsfondsen te onderscheiden. Gewoon kijken naar de hoogte van de active share. Maar de simpelheid van de maatstaf limiteert ook de toepasbaarheid er van.
Kwaliteit van de uitvoering is bepalend
Active share is een toverwoord in de beleggingswereld geworden, maar het is niet meer dan een noodzakelijk middel om een bovengemiddel rendement te genereren en geen doel op zich. Een beheerder moet van zijn benchmark afwijken om deze te kunnen verslaan, maar er is geen enkele garantie dat een beheerder die meer van de benchmark afwijkt ook daadwerkelijk beter dan de benchmark presteert. De randvoorwaarden voor het verslaan van de index zijn niet in één wiskundige maatstaf te vangen.
Zo spelen de kosten van een fonds een belangrijke rol. Des te duurder een fonds, des te groter de drempel voor een beheerder om de index te verslaan. Ook het ontbreken van voldoende ondersteuning kan een impact hebben op de kwaliteit van de uitvoering van de strategie, net zoals een falend risicomanagement binnen een beleggingsfonds. Daarnaast zijn er factoren die minder makkelijk te kwantificeren zijn, maar bepalend zijn voor de mogelijkheid voor het genereren van outperformance. Het talent van de fondsbeheerder is één van die factoren.
Door meer af te wijken van de benchmark vergroot een beheerder de kans op het behalen van een ander rendement dan dat van de benchmark, maar dat hoeft uiteraard niet per definitie een beter rendement te zijn. De grotere afwijking in posities kan het verschil in het rendement tussen de portefeuille en de benchmark immers zowel positief als negatief beïnvloeden. Het is dan ook de kwaliteit van de selectie van de afwijkende aandelenposities die bepaalt of de active share leidt tot outperformance, maar niet de active share zelf. En voor het maken van goede aandelenselecties is onder andere talent nodig.
Onbenut talent of gebrek aan vertrouwen
Een beleggingsfonds dat wordt beheerd door een beheerder zonder talent, maar met een hoge active share, zal waarschijnlijk niet in staat zijn om op langetermijn de benchmark te verslaan. Over een kortere horizon kan dat wel, maar dan speelt de factor geluk een grote rol.
Andersom kan het wel werken. Met een lage active share kan een getalenteerde beheerder door de juiste keuzes te maken outperformance behalen. Het is echter wel zo dat het rendement van de beperkte afwijkingen wel hoog moet zijn om de kosten goed te maken en de benchmark te verslaan. Wanneer een talentvolle beheerder structureel niet genoeg van zijn benchmark afwijkt, zal het dus alsnog erg lastig worden om de index op langetermijn te verslaan. De lage active share werkt dus belemmerend want het beperkt het potentieel van het fonds omdat de beheerder zijn talent niet genoeg benut.
De kans op underperformance door een lage active share is dus duidelijk aanwezig, maar dat staat los van het feit of een beheerder talent heeft of niet. Dat talent is bij een beperkte active share ook lastig te beoordelen. Een beheerder die weinig afwijkt kan immers minder snel beter of veel slechter dan de benchmark presteren. Wel is het hanteren van een structureel lage active share een signaal dat de beheerder kennelijk een gebrek aan vertrouwen heeft in de eigen capaciteiten. En dat zegt dan ook weer genoeg.
Deze column verscheen eerder op www.beursduivel.be.